EU-recht eist passende rentevergoeding

EU-recht eist passende rentevergoeding na onverschuldigd betaalde belastingen en heffingen

Het Hof van Justitie geeft regelmatig uitlegging over de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie inzake de terugbetaling van in strijd met het Unierecht geheven belastingen en heffingen.

Het is vaste en overvloedige rechtspraak van het Hof da het recht op terugbetaling van heffingen die een lidstaat in strijd met het recht van de Unie heeft geïnd, het gevolg en het complement is van de rechten die de justitiabelen ontlenen aan de bepalingen van het Unierecht, zoals die door het Hof zijn uitgelegd. De lidstaten zijn dus in beginsel verplicht om de in strijd met het recht van de Unie geïnde belastingen terug te betalen (arrest van 19 juli 2012, Littlewoods Retail e.a., C‑591/10, EU:C:2012:478, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Het Hof heeft bovendien geoordeeld dat wanneer een lidstaat in strijd met het Unierecht heffingen heeft toegepast, de justitiabelen recht hebben op terugbetaling, niet alleen van de ten onrechte geheven belasting, maar ook van de in rechtstreeks verband met die belasting aan die staat betaalde of door hem ingehouden bedragen. Daaronder vallen ook de verliezen die eruit voortvloeien dat geldsommen wegens de voortijdige verschuldigdheid van de belasting niet beschikbaar waren (arrest van 19 juli 2012, Littlewoods Retail e.a., C‑591/10, EU:C:2012:478, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Uit die rechtspraak volgt dat het beginsel dat de lidstaten verplicht zijn om in strijd met het Unierecht geheven belastingen met rente terug te betalen, uit het Unierecht zelf voortvloeit (arrest van 19 juli 2012, Littlewoods Retail e.a., C‑591/10, EU:C:2012:478, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

In die gevallen vloeit de betalingsverplichting rechtstreeks voort uit het Unierecht en ontstaat zij dus van rechtswege zonder dat het recht op vergoeding afhankelijk is van een specifiek bevel tot betaling van rente over de hoofdsom.

Aldus is het buiten elke mogelijke twijfel verheven dat de rechtspraak van de Hoge Raad, die kennelijk met misbruik van recht, misbruik van bevoegdheid, kennelijk onrechtmatig en kennelijk onregelmatig is,kenmerkend voor de Hoge Raad der Nederlanden, zie mijn artikel over enig gebrek aan eerlijke rechtspraak door de Hoge Raad der Nederlanden elders op deze website, met betrekking tot de vergoeding van rente wegens in strijd met het Unierecht geheven belasting.

De Hoge Raad oordeelde op 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341 en 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1790 dat artikel 28c IW 1990 niet in strijd was met het Unierecht, zonder te voldoen aan de uitzonderingsplicht, namelijk verzwaard te motiveren dat de gegeven zelfstandige oplossing buiten elke mogelijke twijfel verheven even evident is voor het Hof (en rechters in andere lidstaten).

De Hoge Raad voldeed niet aan de wettelijke uitzonderingen op de verwijzingsplicht en voldeed niet aan de doctrine dat hij niet over enige bevoegdheid beschikt om uit te maken of een hem voorgelegde vraag van Unierecht gegrond is en/of door hemzelf of door het Hof moet worden beoordeeld.

De vraag van Unierecht was immers relevant, het Hof had overduidelijke uitlegging gegeven en de Hoge Raad heeft geen blijk gegeven van het feit dat de zelfstandig gegeven oplossing van de Hoge Raad buiten elke mogelijke twijfel verheven even evident was voor het Hof. De Hoge Raad had dat ook niet verzwaard gemotiveerd, waartoe hij wel wettelijk gehouden was. Dergelijk misbruik wordt ook wel geduid las misbruik van de zgn. acte clair-doctrine, of misbruik van de verwijzingsplicht.

De Hoge Raad onttrok zich aan zijn wettelijke verwijzingsplicht ex. artikel 267, derde alinea VWEU, met misbruik van recht, misbruik van bevoegdheid, kennelijk onrechtmatig, kennelijk onregelmatig. Van enige vergissing kon geen sprake zijn, het moet gezien de tekst, context en uitlegging van het Hof de Hoge Raad 1000% duidelijk zijn geweest.

Het Hof gaf nog duidelijker uitlegging in zijn recente arrest van 23 april 2020, Sole-Mizo, EU:C:2020:292, waarin het Hof ook het minimum-rentepercentage duidde (8%) door uit te leggen dat;

‘Een nationale praktijk waarbij belastingen of heffingen in strijd met het Unierecht zijn geheven, de rente op dat bedrag 1) wordt berekend op basis van een lagere rentevoet dan de rentevoet die een belastingplichtige die geen kredietinstelling is, zou krijgen om datzelfde bedrag te lenen, en 2) (…) (…), zonder dat rente wordt toegepast om de belastingplichtige te vergoeden voor de geldontwaarding die het gevolg is van het tijdsverloop na dat aangiftetijdvak tot op het ogenblik waarop de rente daadwerkelijk wordt betaald, kan de belastingplichtige echter een passende vergoeding ontzeggen voor het verlies dat is veroorzaakt doordat hij niet over de betrokken bedragen kon beschikken, en verdraagt zich dus niet met het doeltreffendheidsbeginsel. Daarnaast kan een dergelijke praktijk de economische last van de ten onrechte ingehouden belastingbedragen, anders dan het beginsel van fiscale neutraliteit verlangt, niet compenseren.’

A-G Hogan legde al uit in zijn conclusie voor Sole-Mizo uit, dat de rente 8%/+ moet zijn;

72.      De rentevoet die moet worden toegepast om volledige vergoeding te garanderen, dient overeen te stemmen met die welke een belastingplichtige zou hebben betaald om een bedrag ter hoogte van het overschot aan aftrekbare btw bij een kredietinstelling te verkrijgen. Derhalve kan de toepasselijke rentevoet worden geacht gelijk te zijn aan de door de bevoegde centrale bank toegepaste rentevoet voor leningen op zeer korte termijn, voor zover die rentevoet wordt verhoogd met de marge die gewoonlijk door kredietinstellingen wordt toegepast.(36)


36      Zie ter vergelijking artikel 99, lid 2, van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1), of artikel 2, lid 6, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB 2001, L 48, blz. 1).

Conclusie;

Terugbetaling vermeerderd met een passende rentevergoeding wegens in strijd met het Unierecht geheven belastingen of heffingen vloeit rechtstreeks voort uit het Unierecht en ontstaat dus van rechtswege zonder dat het recht op vergoeding afhankelijk is van een specifiek bevel tot betaling van rente over de hoofdsom.

De vergoeding is tenminste 8%, te vermeerderen met een vergoeding voor de geldontwaarding. In 2022 kan die volgens Klaas Knot oplopen tot 9,5%, zodat in 2022 in strijd met het Unierecht geheven belasting terugbetaald moet worden, vermeerderd met 17,5% wegens de onverschuldigdheid van de belastingen/heffingen.

Artikel 28c IW 1990 is – buiten elke mogelijke twijfel verheven – in kennelijke strijd met het recht van de Unie, zowel qua percentage, alsook de noodzaak tot het moeten indienen van een verzoek, alsook de mogelijkheid van verval van recht.

De Hoge Raad heeft opzettelijk, met misbruik van recht, met misbruik van bevoegdheid, kennelijk onrechtmatig en kennelijk onregelmatig geoordeeld en zich kennelijk onrechtmatig en onregelmatig onttrokken aan zijn wettelijke verwijzingsplicht ex. artikel 267, derde alinea VWEU.

De Hoge Raad is aangetoond en bewezen onmogelijk enige rechterlijke instantie in de zin van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, integendeel. De Hoge Raad fungeert aantoonbaar als verlengstuk van de nationale wetgever en de heffende autoriteit en acteert aantoonbaar politiek gedreven. De Hoge Raad der Nederlanden is een ongekende schande voor elke rechtsstaat.

Het Hof zal t.z.t. onverbiddelijk zijn voor lidstaat Nederland. Polen zegt het, Nederland doet het, maar dan 100.000 keer erger, aantoonbaar, duidelijk bewezen.

Nog een aanwijzing is dat de Hoge Raad der Nederlanden – onbevoegd – met misbruik van bevoegdheid, met misbruik van recht, onrechtmatig en onregelmatig antwoord geeft op Unierechtelijke vragen aan een onbevoegd orgaan als de Hoge Raad der Nederlanden van mr. dr. M.R.T. Pauwels (ex- Hoge Raad der Nederlanden) in zijn ‘arrest’ van 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:89.

Melvin Pauwels is aantoonbaar ‘ernstig besmet’ in de rechtspraak en aantoonbaar kennelijk partijdig en kennelijk afhankelijk en een volgeling van de Hoge Raad der Nederlanden en daarmee voldoet hij niet aan zijn wettelijke verplichtingen om de volle werking van het Unierecht te waarborgen.

Ook hier pleegt de Hoge Raad der Nederlanden willens en wetens een kennelijk onrechtmatige overheidsdaad. Er deugt nog minder dan helemaal nada niks van de Hoge Raad der Nederlanden, dat heb ik duidelijk bewezen en aangetoond. Niks laster, niks smaad, duidelijk bewezen en aangetoond met feiten en omstandigheden.

De Hoge Raad wordt gedreven door externe invloeden, zoals de invloed van de wetgevende en heffende autoriteit en mogelijk zelfs verweven met politieke invloeden/politiek gedreven.

Klik hier om naar de vorige pagina te gaan